Het Onhebbelijke kind
Hij pruttelt nog een “dan had u mijn huiswerk maar vaker moeten controleren”, voordat hij ontregeld mijn glimlach beantwoordt. Ik besluit dat ik dol op hem ben, op al zijn dwarsheid, zijn oeverloze gemopper, zijn scherpe, beschuldigende toon, op zijn tomeloze passiviteit. In een flits zie ik zijn weerstand voor wat het is: een signaal dat het niet goed hem gaat. Verleid door oprechte benieuwdheid laat ik mijn angst te soft te zijn, samen met mijn punctuele resultaatgerichtheid varen, en stel hem de vraag “Wat wil je me eigenlijk zeggen?”